De docenten van Avans+ doen er alles aan om hun vakkennis op peil te houden. Een aantal van hen is zelfs bezig met een promotietraject. Wat levert zo’n traject eigenlijk op? En waar moet je rekening mee houden? Docent Wendy Aertssen van de master Kinderfysiotherapie vertelt over haar promotietraject. “Deze promotie was voor mij een logische stap.”
“Ik werk sinds 1992 als kinderfysiotherapeut en wilde mijn vakgebied altijd al verder verkennen. In 2006 startte ik bij Avans+ met een verkorte master om mezelf ook op andere terreinen te verdiepen. Binnen de kinderfysiotherapie bestond op dat moment nog geen adequaat meetinstrument om de functionele kracht van kinderen te beoordelen. Dat instrument heb ik vervolgens zelf ontwikkeld als masterthesis. Daarbij hebben we acht activiteiten geselecteerd waar kinderen van 4 tot 10 jaar kracht voor nodig hebben, zoals verspringen, traplopen en een zwaar voorwerp gooien. Door hier normen voor te ontwikkelen, konden we beoordelen of bepaalde kinderen achterblijven en hier passende therapie voor aanbieden.”
Niet bezig met promoveren
“In 2009 presenteerde ik de resultaten van mijn masteronderzoek tijdens een congres. Op dat moment was ik helemaal niet bezig met een promotie. Ik kon toen ook nog niet vermoeden dat mijn meetinstrument uiteindelijk de hele wereld over zou gaan en een standaard zou worden. Die doorbraak kwam in 2013, toen ik in Kaapstad meewerkte aan het onderzoek van hoogleraar Bouwien Smits-Engelsman, mijn voormalige docent. Daarin ontdekte ik hoe interessant het was om onderzoek te doen. De keuze waarvoor ik toen stond – de praktijk waar ik werkte overnemen óf onderzoek doen – was toen snel gemaakt. Het was een logische vervolgstap.”
Win-win
“Ik besloot om als externe promovendus aan de Radboud Universiteit een promotietraject te starten, naast mijn fulltime werk als kinderfysiotherapeut en docent. Dat kostte behoorlijk wat tijd en was erg pittig. Toch leverde het ook tijd op: mijn studenten bij Avans+ hielpen in het kader van hun eigen opleiding mee. Zo verzamelde ik in relatief korte tijd de data van meer dan 6000 kinderen. Een waardevolle bijdrage aan mijn promotieonderzoek en een duidelijk voorbeeld van win-win. Ook de studenten profiteren namelijk van zo’n onderzoek. Bovendien laten we als docenten duidelijk zien dat ons onderwijs van het hoogste niveau is.”
Vervolgvragen
“Inmiddels komt het einde in zicht. Ik verwacht vóór de zomer te promoveren. De titel die ik dan voor mijn naam krijg, interesseert me eigenlijk niet zo. Ik doe het vooral om een waardevolle bijdrage te leveren aan mijn vakgebied. Mijn promotie opent wel de nodige deuren. Zo word ik vaker uitgenodigd als spreker op congressen en kan ik meer participeren in andere onderzoeksprojecten. Mijn onderzoek roept natuurlijk ook weer de nodige vervolgvragen op waar mijn studenten bij Avans+ mee aan de slag kunnen. Doordat er met zo veel mensen gewerkt wordt aan dit onderwerp, kun je uiteindelijk echt een verschil maken binnen het vak kinderfysiotherapie. Dat is ook waar we als docenten binnen Avans+ hard aan werken. Binnen de opleiding worden op dit moment meerdere onderzoekslijnen gevormd.”
Aanrader
“Promoveren is zeker aan te raden. Je leert denken op een hoger niveau en je kunt met je onderzoek het verschil maken binnen het werkveld. Dat vraagt wel om ambitie, idealisme en doorzettings¬vermogen; je steekt er namelijk behoorlijk wat tijd en energie in. Toch heb ik dat altijd met veel plezier gedaan – en ik doe dat nog steeds met veel plezier. De onderzoeken in Kaapstad en hier in Nederland hebben zulke waardevolle resultaten opgeleverd! Dus ook als ik straks dit traject heb afgerond, gaat het onderzoek gewoon verder.”
Achtergrondinformatie van de promotie
Het onderwerk van mijn promotie is “Functional strength and anaerobic capacity in children with developmental disabilities”.
De ontwikkeling van het nieuwe meetinstrument de Functional Strength Measurement (FSM) is de eerste stap geweest in mijn traject. Dit meetinstrument is vervolgens onderzocht op betrouwbaarheid en validiteit bij gezonde kinderen1 en ook bij kinderen met Cerebal Palsy (CP)2 en bij kinderen met een verminderde intelligentie ID)3.
Daarnaast is gekeken of kinderen met Developmental Coordination Disorder (DCD) verminderde anaerobe capaciteit en/of (functionele) kracht hebben ten opzichte van gezonde kinderen4. Er is verder onderzoek gedaan naar de psychometrische eigenschappen van sprinttesten bij gezonde kinderen en kinderen met DCD5.
Op basis van fysieke fitness testen is vervolgens gekeken of er verschillende subtypes te beschrijven zijn binnen de groep DCD kinderen. En verder zal er gekeken worden naar de verschillen tussen de verschillende patiënt populaties (CP, ID, DCD) op de items van de FSM.
1. Aertssen WF, Ferguson GD, Smits-Engelsman BC. (2016) Reliability and Structural and Construct Validity of the Functional Strength Measurement in Children Aged 4 to 10 Years. Physical Therapy. 96(6):888-97.
2. Aertssen WFM, Smulders E, Smits-Engelsman BCM, Rameckers EEA (2018). Functional Strength Measurement in Cerebral Palsy: feasibility, test-retest reliability and construct validity. Developmental Neurorehabilitation.
3. Aertssen WFM, Steenbergen B, Smits-Engelsman BCM. (2018) The validity and reliability of the Functional Strength Measurement (FSM) in children with Intellectual Disabilities. Journal of Intellectual Disability Research. 62(8):719-729.
4. Aertssen WFM, Ferguson GD, Smits-Engelsman BCM. (2016)Performance on Functional Strength Measurement and Muscle Power Sprint Test confirm poor anaerobic capacity in children with Developmental Coordination Disorder. Research in Developmental Disabilities.
59:115-126.
5. Bonney, E., Aertssen, W., & Smits-Engelsman, B. (2018) Psychometric properties of field-based anaerobic capacity tests in children with Developmental Coordination Disorder. Disability and Rehabilitation 6:1-12.
6. Aertssen WFM, Bonney E, Ferguson G, Smits-Engelsman B. (2018) Subtyping children with Developmental Coordination Disorder based on physical fitness outcomes. Human Movement Science 60;87-97.